Konijn
Het konijn heeft een kop-romplengte van 34 tot 50 centimeter en een lichaamsgewicht van 1,2 tot 2,5 kilogram. Het staartje is 4 tot 8 centimeter lang. Wilde konijnen hebben voornamelijk een grijsbruine kleur, wildkleur of agouti genaamd. De dieren hebben ook een roodbruine vlek in de nek. De oren hebben een bruin puntje, de bovenzijde van de staart is zwartbruin. De buikzijde is blauwig grijs van kleur, de onderzijde van de staart is wit. Deze valt zeer op als hij wordt opgewipt. De oren van een konijn in het wild kunnen erg groot worden, hiermee vangen ze veel geluiden op.
Leefwijze:
Het konijn is een schemerdier (ook wel schemeractief genoemd). Het konijn leeft van een grote variatie aan plantaardig voedsel: grassen, kruiden, loten, knollen, bast en akkergewassen als graan en kool. Ook eten ze hun eigen uitwerpselen (coprofagie). Dit is een soort van herkauwen in twee fasen, na de eerste vertering eet het konijn de uitwerpselen rechtstreeks uit het rectum.
Het konijn leeft in grote groepen in een uitgebreid gangenstelsel. Het konijnenhol wordt meestal aangelegd in een heuvel of een andere helling, als een duin. De ingang heeft een diameter van tien tot vijftig centimeter. Ze wagen zich zelden verder dan 400 meter van het hol af.
Territoria worden gemarkeerd door geurklieren onder de kin, urine en hopen keutels. De dominante mannetjes binnen een groep hebben de grootste klieren en zijn verantwoordelijk voor het meeste markeringen. Bij gevaar stampt het konijn met zijn achterpoten. Ze kunnen een topsnelheid van 55 km/u halen, maar houden dit niet lang vol.
Konijnen zijn heel kwetsbaar voor ziekten en dan vooral voor myxomatose en rabbit haemorrhagic disease (RHD), twee virusziekten. Als een konijn zo'n ziekte eenmaal heeft, is het meestal niet meer te redden.
Voortplanting:
De draagtijd van een konijnen is 28-31 dagen. Reeds enige uren na de geboorte van de jongen is het wijfje weer parings-bereid en wordt opnieuw gedekt, zodat zij tijdens de zoogperiode reeds nieuwe embryo's in haar baarmoeder herbergt.
Per jaar kan een vrouwtje drie tot zeven worpen krijgen, met een minimum interval van dertig dagen. Nog een bijzonderheid van konijnen is dat de mannelijke embryo's in de baarmoeder in de minderheid zijn ten opzichte van de vrouwelijke. Na de geboorte verschuift die verhouding nog verder, zodat er ten slotte 100 rammen op 130 moertjes overblijven.
Jongen worden geboren in een aparte ondergrondse nestkamer, die ligt aan het uiteinde van een één à twee meter lange gang. Het nest waarin de jongen worden geboren bestaat uit gras en mos en is bedekt met vacht uit de buik van de moeder. Ze zijn bij de geboorte kaal en blind, en wegen 30 tot 35 gram. Na tien dagen gaan de ogen open. Ze worden 28 dagen lang gezoogd. Het moerkonijn bezoekt de jongen slechts vijf minuten per dag om ze te zogen.
Het mannetje beschermt jonge konijnen tegen andere konijnen, die zich agressief kunnen gedragen tegenover vreemde jongen en deze zelfs doden. Vrouwtjes zijn na vier maanden geslachtsrijp, mannetjes na drie maanden. Jongen die vroeg in het jaar geboren worden, kunnen zich nog hetzelfde jaar voortplanten.
Het konijn wordt in het wild maximaal negen jaar oud.
Jacht:
Vanwege de door konijnen veroorzaakte schade aan landbouwgewassen staat het konijn op de landelijke vrijstellingslijst en mag het gehele jaar worden bejaagd.
Het konijn heeft een kop-romplengte van 34 tot 50 centimeter en een lichaamsgewicht van 1,2 tot 2,5 kilogram. Het staartje is 4 tot 8 centimeter lang. Wilde konijnen hebben voornamelijk een grijsbruine kleur, wildkleur of agouti genaamd. De dieren hebben ook een roodbruine vlek in de nek. De oren hebben een bruin puntje, de bovenzijde van de staart is zwartbruin. De buikzijde is blauwig grijs van kleur, de onderzijde van de staart is wit. Deze valt zeer op als hij wordt opgewipt. De oren van een konijn in het wild kunnen erg groot worden, hiermee vangen ze veel geluiden op.
Leefwijze:
Het konijn is een schemerdier (ook wel schemeractief genoemd). Het konijn leeft van een grote variatie aan plantaardig voedsel: grassen, kruiden, loten, knollen, bast en akkergewassen als graan en kool. Ook eten ze hun eigen uitwerpselen (coprofagie). Dit is een soort van herkauwen in twee fasen, na de eerste vertering eet het konijn de uitwerpselen rechtstreeks uit het rectum.
Het konijn leeft in grote groepen in een uitgebreid gangenstelsel. Het konijnenhol wordt meestal aangelegd in een heuvel of een andere helling, als een duin. De ingang heeft een diameter van tien tot vijftig centimeter. Ze wagen zich zelden verder dan 400 meter van het hol af.
Territoria worden gemarkeerd door geurklieren onder de kin, urine en hopen keutels. De dominante mannetjes binnen een groep hebben de grootste klieren en zijn verantwoordelijk voor het meeste markeringen. Bij gevaar stampt het konijn met zijn achterpoten. Ze kunnen een topsnelheid van 55 km/u halen, maar houden dit niet lang vol.
Konijnen zijn heel kwetsbaar voor ziekten en dan vooral voor myxomatose en rabbit haemorrhagic disease (RHD), twee virusziekten. Als een konijn zo'n ziekte eenmaal heeft, is het meestal niet meer te redden.
Voortplanting:
De draagtijd van een konijnen is 28-31 dagen. Reeds enige uren na de geboorte van de jongen is het wijfje weer parings-bereid en wordt opnieuw gedekt, zodat zij tijdens de zoogperiode reeds nieuwe embryo's in haar baarmoeder herbergt.
Per jaar kan een vrouwtje drie tot zeven worpen krijgen, met een minimum interval van dertig dagen. Nog een bijzonderheid van konijnen is dat de mannelijke embryo's in de baarmoeder in de minderheid zijn ten opzichte van de vrouwelijke. Na de geboorte verschuift die verhouding nog verder, zodat er ten slotte 100 rammen op 130 moertjes overblijven.
Jongen worden geboren in een aparte ondergrondse nestkamer, die ligt aan het uiteinde van een één à twee meter lange gang. Het nest waarin de jongen worden geboren bestaat uit gras en mos en is bedekt met vacht uit de buik van de moeder. Ze zijn bij de geboorte kaal en blind, en wegen 30 tot 35 gram. Na tien dagen gaan de ogen open. Ze worden 28 dagen lang gezoogd. Het moerkonijn bezoekt de jongen slechts vijf minuten per dag om ze te zogen.
Het mannetje beschermt jonge konijnen tegen andere konijnen, die zich agressief kunnen gedragen tegenover vreemde jongen en deze zelfs doden. Vrouwtjes zijn na vier maanden geslachtsrijp, mannetjes na drie maanden. Jongen die vroeg in het jaar geboren worden, kunnen zich nog hetzelfde jaar voortplanten.
Het konijn wordt in het wild maximaal negen jaar oud.
Jacht:
Vanwege de door konijnen veroorzaakte schade aan landbouwgewassen staat het konijn op de landelijke vrijstellingslijst en mag het gehele jaar worden bejaagd.
De wildbeheereenheid is de vereniging van lokale jachthouders en jagers die uitvoering geeft aan verantwoord en duurzaam wildbeheer.